Geerten Waling, 28 januari 2019

Deze column is overgenomen uit Elsevier Weekblad

Ooit een antisemiet ontmoet? Ja? En was dat dan iemand die sneerde over geheime machtsconcentraties van Joodse families in het bankwezen? Of zo iemand met een diepe haat tegen Israëliërs, die zich verschuilt achter ‘antizionisme’? Of die zich stoorde aan de pijpenkrullen van orthodoxe joden? Iemand die achteloos wat vraagtekens stelde bij de aantallen slachtoffers van de Holocaust? Of sprak u een Arabier die van huis uit leerde dat Joden geen mensen zijn, maar nakomelingen van varkens? En anders was het vast een boze christen die de Joden maar niet kan vergeven dat zij Jezus hebben gekruisigd, met een verontrustend grote voorliefde voor EO-spektakel The Passion, en een jaloezie jegens Gods ‘uitverkoren volk’?

Antisemieten, ze bestaan al zolang als het jodendom zelf, maar wie zijn ze? Ze komen in zoveel vormen en maten, zijn in zoveel politieke partijen en gebedshuizen te vinden, ze zijn zo etnisch divers en kunnen evengoed een hoog als een laag IQ hebben ­– ze zijn zo ongrijpbaar, kortom, dat de enige mogelijke beschrijving is: ‘drager van antisemitische denkbeelden’. Of van een ‘ziekte’, zoals opperrabbijn Jacobs vorige week donderdag zei, enkele dagen voor de jaarlijkse Holocaustherdenking, bij een diner tegen antisemitisme in HaCarmel. Dit koosjere restaurant in Amsterdam werd afgelopen jaren meermaals doelwit van antisemitisch geweld. Dat schokte de samenleving, want hoewel Joodse instellingen al jarenlang onder strenge veiligheidsregimes moeten leven en de helft van de Nederlandse Joden zich niet vrij voelt om openlijk Joods te zijn, kijkt de rest van Nederland liever de andere kant op. Antisemitisme is ongemakkelijk. Iets van lang geleden, toch?

Vorige week bood HaCarmel plaats aan een vrolijk en bont gezelschap: prominente Joden, zoals opperrabbijn Jacobs en de Israëlische ambassadeur, werden geflankeerd door een keur aan christelijke prominenten en zakenlieden. Zij vierden de oprichting van de Stichting Antisemitisme Preventie, een initiatief van enkele christenen die vanuit niet-Joodse hoek een geluid willen laten horen. Door te lobbyen bij politieke partijen en voorlichting te geven op scholen hopen zij de antisemitische denkbeelden in de samenleving te bestrijden.

De methode lijkt op die van de homo-emancipatie: contact leggen, begrip kweken, misverstanden wegnemen. Maar werkt dat? Alle mooie verhalen ten spijt, ‘homo’ blijft nog altijd het populairste scheldwoord onder jongeren en anti-homogeweld is bepaald niet verdwenen. Bij alle ‘bewustwordingscampagnes’, zeker ook bij die tegen antisemitisme, is dus de vraag: hoe bestrijd je onwenselijke ideeën, in een vrije samenleving, zonder gedachtepolitie? Met het internet waar je in een paar klikken op een schimmig forum belandt waar islamitische fanaten alle Joden aan het gas wensen, of waar bleekneusjes van de alt-right met hun ‘eeuwige Jood’-spotprenten (memes) het stigma diep in je brein graveren. In een tijd bovendien waarin identiteitspolitiek alleen maar dominanter wordt, zodat Joden – door rechts, door links en uiteindelijk ook door zichzelf – steeds meer op hun Joods-zijn worden aangekeken.

‘Als iemand weet wat zijn ziekte is, dan is hij half genezen’, zo sprak de montere opperrabbijn Jacobs in HaCarmel. Na de Tweede Wereldoorlog leek het wel zo’n beetje gedaan met die ziekte van het antisemitisme. Antisemitisme was nagenoeg onzichtbaar geworden: er waren bijna geen Joden meer over om antisemitisch tegen te zijn. En toen de volle omvang van de Holocaust zich aftekende ging antisemitisme ondergronds, maar het ging nooit weg.

Jaar in, jaar uit, herdacht het schuldige Nederland de oorlog, met felle woorden tegen het antisemitisme en voor de tolerantie. Maar zonder te beseffen dat het – deels vanuit datzelfde schuldgevoel – de grenzen openzette voor culturen waarin het antisemitisme in de vezels zit. En ook over veel andere, ‘autochtone’ vormen van antisemitisme, zoals die opkomen bij identitair rechts en radicaallinks, is veel te naïef gedacht.

Jacobs zei het mooi: ‘Er is maar een klein groepje echt fout, een klein groepje echt goed, maar het gaat om de meute, welke kant gaat die op?’ Eenieder die de meute een stukje in de goede richting weet te duwen verdient lof en steun. Er is nog veel werk te doen.